Het Corona noodpakket voor banen en economie waar Nederlandse bedrijven aanspraak op kunnen maken gaat niet werken als buitenlandse toeleveranciers hiervan geen deel krijgen. Met onze open economie zijn we gediend bij een globale aanpak van de crisis. Heske Verburg en Ruerd Ruben pleiten ervoor dat 10 procent van het Nederlandse noodpakket ten goede komt aan de mensen in lage- en middeninkomenslanden die werkzaam zijn in internationale productieketens.

Uit recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) valt af te leiden dat productieketens vanuit lage- en middeninkomenslanden zo’n 10% waarde toevoegen aan het Nederlandse binnenlands product. We importeren jaarlijks voor zo’n 27 miljard euro aan fruit, cacao, soja en plantaardige oliën en vetten uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Nederland is met 2,3 miljard euro veruit de grootste importeur ter wereld van cacaobonen. Voor het draaiend houden van onze economie zijn dagelijks 13,8 miljoen niet-westerse mensen aan het werk: 1,8 fte per Nederlands gezin. Onze boontjes en bloemen voor onze boeketten komen uit Kenia, de koffiebonen voor onze cappuccino’s zijn afkomstig uit Ethiopië, en veel van onze kleding wordt gemaakt in fabrieken in Zuidoost Azië en met aanzienlijke marges in Nederland verkocht. Per jaar importeren we alleen al uit Bangladesh voor 1 miljard euro aan kleding. Maar ook KLM heeft belang bij het netwerk van 48 bestemmingen in Azië, Afrika en Latijns Amerika en Heineken produceert en verkoopt bier in 71 landen.

Onze economie houdt dus niet op bij de grens en het genoemde Corona noodpakket zou dat ook niet moeten doen. Als we ervan uitgaan dat buitenlandse productieketens gemiddeld zo’n 10 procent toevoegen aan ons binnenlands product, dan zou het redelijk zijn om ook een tiende deel van het noodfonds ten goede te laten komen aan toeleveranciers en hun werknemers in ontwikkelingslanden. Op die manier steunt de overheid de internationale productieketens waarvan Nederlandse bedrijven deel uitmaken, en zal ook het herstel van de Nederlandse economie sneller verlopen.

Solidariteit mag niet ophouden bij de grens

Solidariteit is een prachtig begrip, maar mag niet ophouden bij de grens. Miljoenen arbeiders en boeren over de hele wereld werken in internationale toeleveringsketens en produceren (onderdelen van) bijna alle producten die wij gebruiken. De coronacrisis is een internationale crisis. Deze mensen worden net zo hard – meestal harder – geraakt door de coronacrisis.

Arbeiders in de textielfabrieken van Bangladesh worden ontslagen omdat de Europese modeketens opdrachten annuleren en staan op straat zonder de middelen om hun gezin te onderhouden. Kleine boeren in Mali en Benin zien daardoor de vraag naar hun katoen abrupt tot stilstand komen. Hun inkomen staat op het spel. Tegelijkertijd schiet de prijs van basisvoedsel de lucht in.

De lokale- en internationale ketens staan onder druk. Kleine cacao-, fruit-  en koffieboeren kunnen hun producten niet kwijt. Deze groepen zijn als gevolg van extreme armoede en gebrek aan degelijke gezondheidszorg en voeding uiterst kwetsbaar. Volgens schattingen van het Internationale Food Policy Instituut (IFPRI) in Washington zullen door Corona 20-25 miljoen mensen extra in armoede terechtkomen. De Wereldbank verwacht daarnaast nog eens dat het economisch verlies in sub-Sahara Afrika kan oplopen tot 79 miljard US$ en berekent een stijging van de schuldenlast tot 25-30% van de overheidsuitgaven. Zo treft de Corona-crisis de lokale economie van ontwikkelingslanden twee keer.

Belang van goedwerkende internationale producieketens

Het belang van goed werkende internationale productieketens voor de wereldeconomie is enorm. Handel garandeert de afzet van landbouw- en industriële producten, voorkomt speculatie en al te grote prijsschommelingen, en genereert werkgelegenheid en inkomen voor arbeiders en boeren. Hiermee kan ook de lokale voedselvoorziening draaiend worden gehouden. Als dat niet gebeurt dreigt groeiende ongelijkheid en sociale onrust die op termijn de continuïteit in gevaar zullen brengen. En als de zwakste schouders weer de zwaarste lasten moeten dragen dan ligt het voor de hand dat mensen wanhopig op zoek gaan naar een uitweg via migratie.

Naast het bescheiden fonds van 100 miljoen euro dat Minister Kaag van Ontwikkelingssamenwerking en Handel beschikbaar stelde voor o.a. humanitaire noodhulp in Afrika, zou 10% van het structurele economische noodpakket ten goede moeten komen aan het ondersteunen van internationale productieketens, gebouwd op de dagelijkse inzet van boeren en arbeiders in ontwikkelingslanden. Op zo’n manier kan Nederland laten zien oog te hebben voor duurzame handelsrelaties en transnationale solidariteit.

Dit artikel is ook verschenen op de website van ViceVersa, op 16 april 2020. Het is geschreven door Heske Verburg, directeur van Solidaridad Europa en Ruerd Ruben, hoogleraar impactanalyse van voedselsystemen bij Wageningen Universiteit.